Een schitterende tocht naar een paradeterrein

De Gierstraat

De Gierstraat

Het is een bijzondere gewaarwording om een tram te volgen dwars door een oude stad als Haarlem. Deze wirwar van straten, stegen en grachten, gebouwd voor karren en schuiten, lijkt wel de meest tramonvriendelijke omgeving die je je kunt voorstellen. Op de fiets moet je je soms al in de meest onmogelijke bochten wringen. Maar zie, de Bollentram roste er destijds dwars doorheen .

De lijn Leiden-Haarlem koerste op het centrum af via de Dreef en het Houtplein – twee straten waar de tram nog redelijk eenvoudig is terug te denken. Ze zijn zo breed dar er ook anno nu met gemak een paar motorwagens doorheen kunnen. Het zal even schrikken zijn voor het drukke verkeer, en fietsers-, bewoners-, middenstands- en automobilistenorganisaties zullen er vast wat op aan hebben te merken, maar qua ruimte is het goed te doen.

Lastiger wordt het al in de Grote Houtstraat, het volgende deel van het parcours. In deze winkelstraat gaan wandelaars en fietsers nog net niet met elkaar op de vuist, zo krap lijkt het. Inderdaad, lijkt het. Want eigenlijk valt het best nog mee. Smijt in gedachten alle terrasjes, uitstallingen en fietsenrekken aan de kant, verwijder ook alle straatmeubilair en er blijft een mooie trambaan over.

De straat zwabbert wat heen en weer, maar dat doen ze daar allemaal. De straten, bedoel ik. Het wegenplan in de Haarlemse binnenstad heeft eigenlijk wel wat weg van het web van een dronken spin in een storm. Er is bijna geen rechte lijn te vinden. Maar desondanks is het voor een tram nog steeds goed te doen.

Pas op de Grote Markt, uitgerekend op dit grote plein, neemt het tramtracé een stevige bocht: naar het noordwesten, de Smedestraat in. Aan het einde van die straat volgt een nieuwe draai, naar de Kruisstraat. Daar vandaan is het weer redelijk eenvoudig. De Kruisstraat en de daar opvolgende Kruisweg zijn brede wegen die zonder obstakels linea recta naar station Haarlem voeren.

De route van de Bollentram terug verschilt in Haarlem enigszins van de heenrit. Het tramtracé begint op de Kruisweg en Kruisstraat – zonder gevaar voor tegenliggers, want er lag dubbelspoor – en vervolgt zijn weg via de Barteljorisstraat, de Koningstraat en de Gierstraat terug naar de Grote Houtstraat. Prima te doen weer allemaal, op het laatste stukje van de Gierstraat na. Dat moet tramreizigers een enigszins benauwd gevoel hebben gegeven. Want het woord ‘straat’ klinkt daar toch wel erg ambitieus. Het is meer een steeg in de groei. Het is niet zo dat overburen elkaar vanuit het raam een hand kunnen geven, maar elkaar een pak koffie toewerpen moet na wat oefenen wel lukken.

De route door de Smedestraat volgde de tram tot 1929. Na dat jaar moest ze vanwege grote aanpassingen aan het tramnet in Haarlem een ander tracé volgen. De heenrit verliep nog steeds via de Grote Houtstraat, maar eenmaal op de Grote Markt ging ze voortaan naar het noorden, de Jansstraat in – met een scherpe bocht opnieuw, dat nog wel. De tram reed nu parallel aan de Kruisstraat/Kruisweg in een min of meer rechte lijn naar het station. De terugweg ging dan weer over Kruisweg, Kruisstraat, Barteljorisstraat en Gierstraat naar de Grote Houtstraat.

Al met al levert het, welke route ook wordt gevolgd, een mooie tocht op door een binnenstad waar de historische gebouwen elkaar bijna verdringen. Daarom zijn die laatste paar honderd meter voor het station zo jammer. Het lijkt soms een landelijke tendens om de omgevingen van stations zo lelijk mogelijk te maken. Die poging is in Haarlem goed geslaagd, vooral ook om de laat twintigste eeuwse blokkendozen rond het Stationsplein zo enorm afsteken met de binnenstad en het fraaie station. Het plein zelf is de laatste jaren weliswaar flink onder handen genomen, maar de natuurstenen vlakte die nu is aangelegd ziet er nog altijd uit– zoals een collega van Haarlems Dagblad het een keer omschreef – als een Noord-Koreaans paradeplein.

Openbare herinneringen aan het tramverleden zijn er niet. Er zijn geen bronzen beelden, mozaïeken of plaquettes op het plein die naar de trams verwijzen. (De enige in het oog springende kunst is er trouwens een standbeeld van Ripperda en Kenau, dat er uit ziet alsof het uit de Efteling komt en elke vijf minuten een mechanisch dansje maakt). Alleen in de hal van het gebouw waarin Haarlems Dagblad zetelt, een van de lelijke blokkendozen langs het Stationsplein, is er iets dat er op een eerbetoon aan de tram lijkt. Enkele enorm uitvergrote historische foto’s laten zien hoe fraai het er ooit was met al die motorwagens, bijwagens en rails voor de deur.

Plaats een reactie